- dicht
- {{dicht}}{{/term}}I 〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [met weinig tussenruimte] close ⇒ thick, dense, compact♦voorbeelden:1 een gebied met een dichte bevolking • a densely populated areaeen dicht bos • a dense woodin dichte drommen • in dense hordesdichte mist • thick/dense fog〈natuurkunde〉 goud is een dichte stof • gold is a dense substancedicht beschreven bladzijden • closely written pagesze zaten dicht opeengepakt • they sat tightly packed togetherdicht op elkaar wonen • live on top of one anotherzich dicht tegen iemand aanvlijen • cuddle up to someone; 〈in bed〉 snuggle up to someone〈figuurlijk〉 dichter tot elkaar komen • come/draw closer (together)II 〈bijvoeglijk naamwoord〉1 [gesloten] closed ⇒ shut, drawn 〈gordijnen〉, off 〈kraan〉2 [ondoordringbaar] tight3 [figuurlijk] [niets loslatend] close(-mouthed) ⇒ close-/tight-lipped♦voorbeelden:1 kop dicht! • 〈informeel〉 shut up!mondje dicht • 〈informeel〉 mum's the worddie is dicht! • 〈ironisch〉 that's what I call closing a doorik krijg mijn riem niet dicht • I can't fasten my beltmijn neus zit dicht • my nose is blocked upde afvoer zit dicht • the drain is blocked upde vijver zit dicht • the pond is frozen overhet vliegveld zit dicht • the airport is fogbound3 zo dicht als een pot zijn • be as close as an oysterIII 〈bijwoord〉1 [op geringe afstand] close (to) ⇒ near♦voorbeelden:1 we zijn er dicht aan toe geweest • we came close to doing itzijn ogen staan dicht bij elkaar • he has close-set eyesje bent er aardig dicht bij • you are pretty near the markzij waren dicht bij het doel • they were close to the goal; 〈figuurlijk ook〉 they were nearly therehij woont dicht in de buurt • he lives near heredicht onder de kust varen • hug the shoreiemand dicht op de hielen zitten • be close on someone's heels
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.